CBb past GMO-regels strikt toe

In een eerst onlangs gepubliceerde uitspraak van 30 september 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) geoordeeld dat de minister van Economische Zaken (de Minister) terecht GMO-subsidie vermeerderd met een boete van Batavia heeft teruggevorderd.

De casus

Batavia is een producentenorganisatie voor telers van groenten en fruit. Op 31 augustus 2006 werd zij door het Productschap Tuin (PT), de rechtsvoorganger van de Minister, erkend als productenorganisatie in de zin van artikel 122 Vo 1234/2007 (thans artikel 152 Vo 1308/2013). Deze erkenning is bij besluit van 10 oktober 2011 met ingang van 1 januari 2010 ingetrokken.

Op grond van Vo 1234/2007 konden erkende producentenorganisaties in aanmerking komen voor zogenaamde GMO-subsidie. Voor 2009 had Batavia voor een bedrag van € 2.790.252,11 aan GMO-subsidie aangevraagd en toegekend gekregen. Achteraf keurde het PT evenwel een aantal posten af, omdat die volgens het PT niet subsidiabel bleken te zijn. De subsidie voor de afgekeurde posten, een bedrag van € 89.121,94, vorderde het PT van Batavia terug. Aangezien de uiteindelijk voor 2009 door het PT vastgestelde subsidie 3,19% lager bleek uit te vallen dan was toegekend, legde het PT Batavia ook een boete op van € 89.121,94 (100% van de teruggevorderde subsidie). De afkeuring en de opgelegde boete waren onderwerp van geschil van de te bespreken uitspraak van het CBb. Uit de uitspraak kan niet worden opgemaakt dat er ook rente is gevorderd. Gelet op artikel 125 lid 1 Vo 1580/2007 (thans artikel 123 lid 1 Vo 543/2011) zal dit ongetwijfeld gebeurd zijn.

Oordeel van het CBb

De posten ‘Belichting’, ‘Vogel en wildafweer’, ‘Warmtebuffer en Rookgascondensator’ had het PT afgekeurd wegens het niet “onverwijld” meedelen van tussentijdse wijzigingen. Batavia had het PT pas tussen de twee en drie maanden geïnformeerd over ontstane wijzigingen. Het CBb is het met de Minister eens dat dit niet ‘onverwijld’ is in de zin van artikel 67 lid 3 Vo 1580/2007 (thans artikel 66 lid 4 Vo 543/2011).

Het PT had de post ‘Cursussen van keurmeesters’ afgekeurd, omdat de cursist niet volledig dan wel formeel gekwalificeerd was en geen steun kon worden gegeven voor het behalen van de basiskwalificaties. De Minister betoogde dat de keurmeester op basis van ervaring gekwalificeerd was om het werk te doen, maar niet beschikte over de formele kwalificaties. De gevolgde opleidingen waren er op gericht deze te behalen. Nu Batavia dit betoog niet kon weerleggen, concludeert het CBb dat de onderhavige post terecht was afgekeurd.

Aangezien Batavia bij de berekening van het maximale subsidiebedrag hectares van telers had betrokken die geen kosten hadden gemaakt, had het PT ook de Post ‘Afvalverwerking’ afgekeurd. Batavia betoogde dat pas met ingang van 2010 slechts de daadwerkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking kwamen. In 2009 zou er sprake zijn geweest van een forfait. Ook hierin wordt Batavia niet gevolgd. Volgens het CBb komen op grond van artikel 61 lid 5 Vo 1580/2007 (thans artikel 60 lid 2 Vo 543/2011) slechts daadwerkelijk gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking. Bovendien werd in de voor 2009 geldende subsidievoorwaarden (de zogenaamde Criteria 2009) uitdrukkelijk vermeld dat het maximumbedrag voor afvalverwerking geen forfait betreft en dat slechts de daadwerkelijke kosten kunnen worden gedeclareerd.

De posten ‘Investering aankoop bomen’ en ‘Electrische heftruck’ zagen op investeringen die gedaan waren bij telers die in 2009 en in 2010 zijn uitgetreden. Hierdoor konden deze investeringen niet gedurende de gehele looptijd van het Operationele Programma (OP) ten behoeve van Batavia worden geëxploiteerd. Als gevolg hiervan keurde het PT deze posten af. Batavia stelde dat haar voor deze afkeuring ten onrechte een boete was opgelegd. Zij had het uittreden (één als gevolg van een faillissement) niet kunnen voorzien. Verder zou zij in overleg en geheel overeenkomstig de voorgeschreven handelwijze van het PT hebben gehandeld door de desbetreffende declaraties in te trekken. Meer of anders kon van haar niet worden verwacht. Dat de betreffende leden zijn uitgetreden (één als gevolg van een faillissement), dat dit volgens Batavia onvoorzienbaar was, en dat Batavia de declaratie van de bedragen na de opgave weer heeft ingetrokken, kan naar het oordeel van het CBb niet afdoen aan de verantwoordelijkheid van Batavia voor de opname van deze bedragen in de aanvraag. Volgens het CBb heeft Batavia immers zelf de keuze gemaakt bedragen in de aanvraag op te nemen die berusten op investeringen die gedurende de gehele looptijd van het OP dienden te worden geëxploiteerd. Ook deze posten waren dus terecht afgekeurd.

Commentaar

Wat de onderhavige uitspraak interessant maakt is het oordeel van het CBb over met GMO-subsidie gefinancierde investeringen die geplaatst zijn op het bedrijf van een lid van een productenorganisatie. De uitspraak lijkt te impliceren dat als een lid vóór het einde van de looptijd van het OP de producentenorganisatie verlaat, de gehele investering achteraf niet subsidiabel blijkt te zijn. In voorkomend geval moet de producentenorganisatie de volledige voor de betreffende investering ontvangen GMO-subsidie terugbetalen. Indien er in totaal meer dan 3% van de toegekende GMO-subsidie wordt afgekeurd, volgt er ook nog eens een keer een boete van 100%. Mocht deze interpretatie van de uitspraak juist zijn, dan maakt dit het plaatsen van met GMO-subsidie gefinancierde investeringen tot een hachelijke onderneming. Het uittreden van een lid is immers onvoorzienbaar, zoals door Batavia in de onderhavige zaak ook werd gesteld.

Vervolgens is de vraag of de interpretatie van het CBb wel juist is. Ook valt te betwijfelen of de Europese Commissie deze interpretatie onderschrijft. Tot het moment van uittreden van een lid, om welke reden dan ook, heeft de investering ten dienste gestaan van de producentenorganisatie. Tot die tijd was de investering in ieder geval subsidiabel. Voor de periode ná de uittreding lijkt relevant wat er met de investering gebeurt. Op grond van artikel 61 lid 3 Vo 1580/2007 (thans artikel 60 lid 6 Vo 543/2011) is het toegestaan dat met GMO-subsidie gefinancierde investeringen worden geplaatst op het bedrijf van een individueel lid. Verlaat dit lid de producentenorganisatie, dan moet deze producentenorganisatie de investering of de restwaarde ervan terugvorderen. De gedachte zal zijn dat de investering respectievelijk de restwaarde ervan onverkort ten dienste van de producentenorganisatie kan worden ingezet. Terugvordering van de investering of recuperatie van de restwaarde kan echter moeilijk zijn in geval een lid failliet gaat. Dit kan een producentenorganisatie niet voorzien en het lijkt onredelijk de producentenorganisatie hiervoor te beboeten. Te meer nu de overgebleven leden daarvoor naar verwachting zullen moeten bloeden. Bovendien kunnen de leden richting de minister zeer waarschijnlijk niets tegen de opgelegde boete ondernemen. Zie  daarover de blog: Beroep telers in Fresq-zaak niet inhoudelijk behandeld.

Eric Janssen, advocaat GMO-recht

door | 17 november 2016 | GMO

Gerelateerde artikelen

ZOEKEN

MIJN VAKGEBIED